Beestje van de maand: de das
Het is weer tijd voor het beestje van de maand! Ditmaal vertelt onze collega Corné over zijn beestje van de maand; de das!
De das komt tegenwoordig steeds vaker voor in de regio Rivierenland. Zo heeft Corné dassen gespot in Appeltern, Maasbommel en Dreumel. Maar ze komen ook voor in het buitengebied van Tiel en Geldermalsen. De das is een beschermd dier. Dus bij allerlei plannen en activiteiten moet er rekening gehouden worden met zijn aanwezigheid. Dat blijft altijd een uitdaging voor ons als ODR, maar zeker ook voor initiatiefnemers. De das brengt soms ook schade toe aan landbouwgewassen, maar mag niet bestreden worden. Bij12 heeft hierover een document opgesteld. Meer weten over de bescherming van de das en wat wel en niet mag? Lees het kennisdocument Das – BIJ12 . Meer weten over het beestje zelf, zijn uiterlijk en leefgedrag? Lees het hier onder.
Hoe herken je de das?
De das heeft een grote, brede kop en een zwaargebouwd gedrongen lichaam. Hij heeft korte poten en een korte, brede, bossige staart. De rug en de flanken hebben een zwart-witte vacht en de onderzijde is geelwit. De kop is wit met twee brede zwarte strepen. Deze lopen vanaf het achterhoofd over de oren en ogen en eindigen in een punt bij de mondhoeken. De das heeft kleine zwarte ogen, kleine wit-zwarte oren en een zwarte neus. Zijn staart is wit en onder de staart zitten geurklieren waaruit een muskusachtige afscheiding kan worden afgegeven.
De das heeft stevige tenen met lange, gekromde nagels, waarmee hij uitstekend kan graven. Pasgeboren dassen zijn grijswit, met zijdeachtig haar bedekt en vaak zijn de donkere banden over de ogen al zichtbaar. Na enkele weken is hun vacht gelijk aan die van de volwassen dieren. Oudere dassen worden vaak lichter van kleur.
Hoe groot is de das?
lengte kop-romp: 65-80 cm
lengte staart: 12-19 cm
gewicht: 6,6 – 16,7 kg
Het mannetje is iets zwaarder en forser dan het vrouwtje. In de late zomer en herfst neemt het gewicht van een das flink toe, omdat de das dan een vetlaag opbouwt om de winter door te komen.
Hoe gebruikt hij zijn zintuigen?
De ogen van de das zijn aangepast aan het leven in het donker. Ze zijn echter bijzonder klein van formaat voor een nachtdier, en hij vertrouwt dan ook meer op gehoor en reuk. De das ziet geen kleuren, alleen maar in zwart-wit en grijstinten, en kan alleen binnen een relatief korte afstand scherp zien. Contrasten ziet hij des te beter. Hij ziet een silhouet al op 50 meter afstand. De das kan goed horen, de lage tonen ongeveer net zo goed als een mens, maar de hoge tonen vele malen beter. Waarschijnlijk kan de das zelfs het, vaak ultrasone, geluid van kleine knaagdieren horen.
Bij een das is het reukvermogen verreweg het sterkst ontwikkeld. De reukzin van de das is 700 tot 800 keer beter dan die van de mens! Dassen kunnen bijvoorbeeld na 2 dagen nog ruiken of er mensen op de burcht zijn geweest. De geur van soortgenoten kunnen ze nog beter ruiken. Dassen hebben vaste paden waarover ze lopen (wissels) die, net als dassenburchten, eeuwenoud kunnen zijn. Deze wissels markeren ze met de geur uit de anaalklieren. Zelfs als een wissel over een akker is omgeploegd kunnen ze hem nog feilloos volgen.
Waar en hoe woont de das?
Dassen kennen hun territorium door de geuren. Ze hebben als het ware een plattegrond van geuren in hun hoofd. Het nog ontbreken van deze kennis is een reden waarom jonge dasjes zo dicht bij het hol en bij hun moeder blijven.
In een gebied zonder de geuren van (andere) dassen is de das angstig en hopeloos verdwaald. Zo kunnen ze op de meest vreemde plaatsen aangetroffen worden. De dassen in een populatie bewegen zich dan ook van territorium naar territorium. Geïsoleerde restpopulaties zijn dan ook altijd ontstaan door toedoen van de mens. Dit houdt echter ook in dat natuurlijke uitbreiding van een populatie bijzonder traag verloopt in gebieden waar dassen al lang niet meer voorkomen. In gebieden waar nog wel een klein aantal dassen voorkomt, kan de nieuwe aanwas zich over de ‘straten’ van geuren veel sneller oriënteren en verplaatsen, en ook het gebied sneller ‘herbevolken’.
Wat eet de das?
Als de bodem nog warm is en de lucht snel afkoelt zijn de geuren van de grond het beste te ruiken. Deze situatie doet zich in de schemer voor. Dit is dus de beste tijd voor de das om eten te gaan zoeken (foerageren).
Van de droogte van afgelopen maanden heeft de das niet veel last gehad, ondanks dat regenwormen diep in de grond zaten is er voldoende voedsel te vinden. Het zijn alleseters; fruit, kevers, slakken, knaagdieren, zaden, noten, eikels. Eigenlijk alles wat voor de neus komt wordt verorbert. De das zorgt met zijn aanwezigheid ook voor overlast en schade aan landbouwpercelen, maar ook in slootkanten door zijn goed ontwikkelde graafklauwen.